Ga naar de inhoud

Marit: Een jaar afgekeurd 

    Het is inmiddels precies een jaar geleden dat ik hét verlossende telefoontje van het UWV kreeg. Het telefoontje waarmee er een einde kwam aan een frustrerend, moeizaam proces. Het telefoontje dat duidelijk maakte dat mijn vervroegde IVA was goedgekeurd en dat ik volledig afgekeurd was. Daarmee viel er een ongelooflijk zware last van mijn schouders, maar tegelijkertijd deed het pijn. Het gaf me vrijheid en rust, maar het nam me ook veel dingen af. Afgekeurd worden op je 30ste is iets waarvan je hoopt dat het nooit nodig is, maar wat tegelijkertijd het beste was waar ik op kon hopen. In dit blog neem ik je even mee terug in de tijd en vertel ik je hoe ik het nu, een jaar later, ervaar om volledig afgekeurd te zijn. 

    De aanloop
    In november 2021 meldde ik me ziek op mijn werk, omdat het écht niet meer ging. Op dat moment dacht ik nog dat ik er met een paar maanden rust wel weer zou zijn, maar dat was een typisch gevalletje van mijn kop in het zand steken. Struisvogelpolitiek was toen mijn middle name. 

    Ik was na mijn afstudeerstage bij dit bedrijf blijven werken. Was toen ongelooflijk blij dat ze me deze kans gaven, ondanks mijn ziekte en de daarbij behorende beperkingen. Het stagelopen was ongelooflijk zwaar en lukte me nauwelijks, terwijl ik veel vrijheid had en een mede-stagiair had die me enorm ontzag. Ik was, naast enorm blij en dankbaar voor deze kans, dan ook enorm gespannen om te beginnen met mijn baan. Ik had oprecht geen flauw idee hoe ik het voor elkaar zou gaan krijgen. Drie dagen stagelopen ging al echt niet, laat staan dat vier dagen werken me wel zou lukken. Maar ik hield mezelf voor dat het me zou lukken. Het MOEST lukken. Ik wilde het zó graag, ik had er zoveel zin in. Maar al heel snel werd duidelijk dat het écht niet ging.  Ik kwam de dagen amper door, voelde me zo ongelooflijk slecht. Ik lag na iedere dag trillend en huilend van vermoeidheid, pijn en ellende op bed. Mijn hele leven was gericht op werk. Ik moest al mijn energie sparen op mijn vrije dagen en kon daardoor vrijwel niks leuks meer doen. Na een uurtje werken was ik al total loss, kon ik mezelf nauwelijks meer rechtop houden in mijn bureaustoel. Ik kon niet meekomen met collega’s, begreep heel veel dingen niet en liep constant achter de feiten aan. De vermoeidheid, cognitieve klachten en pijn maakten dat ik aan het overleven was. 

    Maandenlang negeerde ik alle alarmbellen en signalen van mijn lichaam en zette ik door, omdat ik zo graag wilde werken. Maar in het najaar ging het niet meer, ik kon niet meer en meldde me ziek. Na maanden in de ziektewet gezeten te hebben en een intensief revalidatietraject afgerond te hebben was het moment daar: ik deed een aanvraag voor de vervroegde IVA. Dit was mij door meerdere professionals geadviseerd. Ik had alles geprobeerd om me beter te voelen, om weer op te krabbelen. Altijd met de hoop dat er ergens hernieuwde energie zou ontstaan, dat ik me als herboren zou voelen en dat werken me makkelijk af zou gaan. Maar helaas. Het ging wat beter met me, maar de energie om te werken was er niet. En zou er ook niet meer komen. Dat laatste inzicht deed pijn, benam me de adem en maakte me woedend. Het is zo frustrerend als je iets zo graag wilt, maar het niet lukt. En het waarschijnlijk ook nooit meer zal gaan lukken. 

    Zowel de bedrijfsarts als de revalidatiearts hielpen me om tot dit inzicht te komen en deden me langzaam doen inzien dat werken niet meer ging. Dus deed ik in 2022 mijn vervroegde aanvraag. Een ongelooflijk spannend moment, want ik zag als een berg op tegen het traject bij het UWV. Dat was achteraf gezien volledig terecht, want het was een frustrerend, pijnlijk en oneerlijk traject waarin ik mezelf moest verdedigen tegenover mensen die niet luisterden, die er niet voor mij waren en die totaal onmenselijk handelden. Ik zou een heel boek over dat traject kunnen schrijven, maar voor nu is het belangrijkste dat het uiteindelijk lukte en goedkwam. Na veel gesprekken, klachten, bezwaar en vele tranen van frustratie en onmacht trof ik een hele redelijke arts die al snel tot dezelfde conclusie als mijn andere behandelaars kwam: ik kan niet meer werken. 

    Hoe is het nu?
    In de periode daarna had ik echt even tijd nodig om het te verwerken. Ik was blij dat er een einde kwam aan dit traject, dat ik gehoord en gezien werd en dat ik nu eindelijk de rust en vrijheid had om tot mezelf te komen. Maar tegelijkertijd is zo’n beslissing niet niks. Het is en blijft een enorme klap in je gezicht en riep allerlei emoties op. Het kostte tijd om te verwerken dat iets dat zo vanzelfsprekend bij het leven hoort niet langer onderdeel van mijn leven uitmaakt. Na deze eerste maanden volgden maanden waarin ik mijn weg moest vinden in het thuis zitten ‘zonder doel’. Ik zat natuurlijk al langer ziek thuis, maar nu voelde het toch anders. Definitiever. 

    Ik vond het een enorme zoektocht, omdat ik constant het gevoel had (en soms nog steeds heb) dat ik MOET werken, dat ik iets bij MOET dragen. Dat maakte het voor mij soms lastig om mijn rust te vinden en om me er echt volledig aan over te geven. Onbewust bleef ik zoeken naar kansen of mogelijkheden om toch nog te werken. Maar langzaam maar zeker kwam de rust. Er zijn steeds meer momenten waarop ik ‘blij’ ben dat ik afgekeurd ben. Dat zijn momenten waarop ik in zie dat dit me namelijk heel veel rust, ruimte en vrijheid geeft. 

    Een groot gemis van iets dat voor velen vanzelfsprekend is
    Maar het blijft moeilijk, niet kunnen werken blijft een groot gemis. Werken is voor heel veel mensen vanzelfsprekend. Het hoort bij het leven, het is een vast onderdeel van de dag. Vaak draaien levens grotendeels om het werk, bepaalt het werk voor een groot deel hoe je dagen en weken eruitzien. Werk geeft je een zinvolle dagbesteding, het zorgt voor sociale contacten, je leert nieuwe dingen, je groeit en ontwikkelt, je bent nuttig bezig. In onze samenleving wordt onze identiteit vaak zelfs gekoppeld aan het werk dat je doet en is één van de eerste vragen die mensen elkaar stellen: ‘wat voor werk doe je’? Het wegvallen van werk betekent dus ook dat dit allemaal wegvalt. Het zorgt voor lange, lege dagen waarop ik alleen thuis zit. 

    Inmiddels kan ik hier op de meeste momenten gelukkig goed mee omgaan. Ik heb het afgelopen jaar gebruikt om te ontdekken wat ik op welke momenten nog kan en wat ik leuk vind om te doen. Maar tegelijkertijd zijn er ook nog genoeg dagen waarop ik het heel lastig vind, waarop ik gefrustreerd en boos ben omdat ik alleen maar thuis zit, waarop ik me nutteloos en eenzaam voel. Dagen waarop de muren op me af komen en ik me wel eens afvraag: is dit het dan? 

    Een groot verschil met leeftijdsgenoten
    Ik vind het nog steeds confronterend als ik met leeftijdsgenoten of vrienden ben. Werk is zo’n vanzelfsprekend onderdeel van ieders leven dat een groot deel van de gesprekken daarover gaat. Gesprekken waaraan ik niet deel kan nemen, omdat ik niet mee kan praten over promotie, werk, salaris of ambities. Daardoor voelt het alsof ik aan de zijlijn sta, niet helemaal meetel. Ik voel me dan ook altijd een beetje ongemakkelijk, omdat ik voor mijn gevoel veel minder te vertellen heb, minder meemaak. Dat maakt dit soort momenten lastig en pijnlijk. En ook achteraf voel ik me dan vaak verdrietig en leeg, omdat het dan toch weer even pijnlijk duidelijk wordt hoe groot het verschil tussen mij en leeftijdsgenoten is. Het drukt me met mijn neus op de feiten, op feiten die ik zo graag anders had willen zien. Want wat had ik hier graag over mee willen praten, wat had ik dit graag ook allemaal meegemaakt en ervaren.  

    Financiële afhankelijkheid
    Eén van de dingen die ik het aller moeilijkst te accepteren vind is dat ik financieel volledig afhankelijk ben geworden van mijn vriend en ouders. Ik werkte nog maar net, dus mijn uitkering is laag. Zo laag dat ik er op geen enkele manier van zou kunnen leven. Ik heb enorm veel geluk dat mijn ouders en vriend er zijn en me kunnen helpen, omdat ik ook weet dat dit voor velen anders is. Maar het blijft voor mij moeilijk om mee om te gaan, het zorgt voor veel stress, onrust en zorgen. Want wat als ik ineens alleen ben? Hoe moet het dan? En het voelt ongelooflijk oneerlijk, voelt bijna een beetje als een dubbele straf. Ik wil ook onafhankelijk zijn, op mijn eigen benen kunnen staan. Ik wil mijn vrienden of ouders ook cadeautjes kunnen geven of ze kunnen trakteren op een lekker kopje koffie. 

    Acceptatie
    Het voelt altijd een beetje alsof het accepteren van mijn ziekte en alles wat daarbij komt kijken een soort ultiem doel is, alsof dat het hoogst haalbare is, een nobel streven. Maar inmiddels weet ik ook dat de term ‘accepteren kun je leren’, maar gedeeltelijk opgaat. Het is namelijk een voortdurend proces, er komen elke keer weer nieuwe dingen bij die geaccepteerd willen worden. Ik probeer dat streven dan ook los te laten, omdat het mezelf alleen maar stress oplevert. Ik vind het nu vooral belangrijk dat ik het merendeel van de tijd oké ben met de situatie, dat ik m’n weg erin heb gevonden en dat ik rust ervaar. 

    En dat is gelukkig zo. Afgekeurd worden op mijn 30ste was iets wat ik absoluut niet wilde, maar het was tegelijkertijd het beste wat me op dat moment kon gebeuren. Het is en blijft dubbel, maar het levert me vooral meer vrijheid en rust op. Het zorgt ervoor dat ik van overleven naar leven ben gegaan, dat ik meer energie heb voor mezelf, voor leuke dingen en plezier maken. Inmiddels zie ik in dat het leven niet alleen maar om werken draait, dat het het niet waard is om ten koste van alles te werken. Ik weet nu dat het zoveel belangrijker is om mijn schaarse energie te gebruiken voor mezelf en voor mijn leven.  

    Ga naar de inhoud